Maartje-Maria's ambities

Maartje-Maria den Herder is celliste in het Concertgebouworkest. In seizoen 2005/2006 nam zij deel aan de Academie van het orkest, die geheel mogelijk wordt gemaakt door schenkers, fondsen en bedrijven. Haar grote wens is dat het orkest in staat blijft bíjzonder te zijn. De vrijheid die daarvoor nodig is, staat onder druk.

Maartje-Maria's ambities
Maartje-Maria den Herder (foto: Eduardus Lee)

Vrijheid

‘Mijn persoonlijke ambitie – als ik mij voorstel dat ik tot mijn pensioen in het orkest speel – is dat ik binnen het grote geheel mijn eigenheid, mijn persoonlijke klank kan bewaren. Als strijker draag je op je eigen manier bij aan de klank van het geheel, maar je wordt niet individueel gehoord. Het is belangrijk dat ik mezelf blijf ontwikkelen, dat ik beter word. Daarvoor is er altijd werk aan de winkel!

Die vrijheid vind ik het belangrijkste voor de toekomst. We zijn daarbij afhankelijk van publiek dat ons steunt.

Wat ik wens voor het orkest? Dat het orkest in staat blijft bijzonder te zijn. Dat we niet in een situatie komen waarin we alleen nog kunnen doen wat de grootste gemene deler wil. Dat we de vrijheid behouden om producties te doen die voor een kleiner publiek zijn. Wij hebben als een van de weinige orkesten de mogelijkheden om mensen te trekken met onze klank en onze zaal, zonder alleen het geijkte repertoire te spelen. Die vrijheid vind ik het belangrijkste voor de toekomst. We zijn daarbij afhankelijk van publiek dat ons steunt.

Talentontwikkeling

Ook voor de financiering van talentontwikkeling zijn we afhankelijk van onze schenkers. Met het opleiden in muziek geef je bijzondere inhoud aan het leven van jonge mensen. Op alle niveaus, van amateur tot toptalent. Vanuit onze positie, als orkest, zijn we verantwoordelijk voor het ontwikkelen van talent op het hoogste niveau. De Academie biedt kansen voor de toekomst die schaars zijn. Je ziet bij iedereen die de opleiding volgt, of achter de rug heeft, dat het succesvol is.

Voor het orkest zelf is het fijn om met academisten te werken. We weten dat ze goed spelen – daarom zijn ze aangenomen – maar ze zijn ook in een positie dat het de bedoeling is dat wij dingen van hen kunnen vragen, ze dingen kunnen leren. De academisten groeien in de groep, ze horen er echt bij gedurende het jaar. En ze groeien in de klank van het orkest. Dat hoor je dan ook als ze later eventueel proefspel doen voor een vaste plek in het orkest. Ze hebben iets herkenbaars en daar vallen dan ook veel mensen voor.’