De innovatieve Franse componist Claude Debussy werd op handen gedragen door het Nederlandse publiek; zijn eerste optreden met het Concertgebouworkest was meteen ook het laatste: hij stierf vier jaar later.

door Martijn Voorvelt

Claude Debussy was de pionier van een stijl die zowel vernieuwend als aansprekend was. Zijn muziek brak met alle regels maar was verleidelijk, kleurrijk, exotisch en toch door en door Frans. Sinds de première van Prélude à l'après-midi d'un faune in 1894 was hij een held in Parijs. Nederland volgde met vertraging. In 1904 speelde het Concertgebouworkest voor het eerst de Prélude. Met succes, maar het was vooral Debussy’s driedelige orkestwerk La mer (1903-05) dat de harten van de Amsterdammers stal, toen het hier in april 1910 voor het eerst klonk. Chef-dirigent Willem Mengelberg zette het in 1911 talloze malen op de lessenaar, soms afgewisseld met L’enfent prodigue of de Nocturnes. In 1912 en 1913 was Ibéria de grote hit. Het publiek kon er geen genoeg van krijgen.

Ondertussen werden toenaderingspogingen gedaan, maar Debussy zat niet te springen om een bezoek aan Amsterdam. In een uitgebreid artikel deed de NRC verslag: ‘Herhaaldelijk had het bestuur van het Concertgebouw pogingen in het werk gesteld om Claude Debussy te bewegen naar Amsterdam te komen en zich te overtuigen hoezeer zijn werken in Nederland werden gewaardeerd, doch altijd vergeefsch. Enkelen die hem kenden verzekerden ons dat de kunstenaar zeer teruggetrokken leefde, tegen kunstreizen en optreden in het publiek onoverkomelijke bezwaren had, zoodat alleen een gelukkige samenloop van omstandigheden ons het voorrecht zou kunnen verschaffen den gevierden meester in ons midden te zien. ‘

De ommekeer kwam dankzij de toentertijd beroemde Zwitserse dirigent Gustave Doret, een vriend van Debussy en een bewonderaar van het Concertgebouworkest. In januari 1912 maakte Doret zijn debuut bij het orkest en in december kwam hij terug. Hem werd gevraagd te bemiddelen, en dat werkte. De dolenthousiaste Doret bood aan Debussy te vergezellen. Dan zou hij wel komen…

Het lukte: op 26 februari kwam Debussy met Doret mee, onderwijl voortdurend telegrammen en brieven naar zijn vrouw Emma Bardeac sturend (zoals een telegram op de 26ste: ‘bedroefd gearriveerd. enkele zwarte uren. al mijn liefde, claude’ (arrive tristement. quelles heures noires. toute ma tendresse, claude). Doret repeteerde een Frans programma met het orkest: voor de pauze Saint-Saëns en Duparc (gedirigeerd door Doret zelf), na de pauze zou Debussy eigen werk leiden, én enkele pianostukken spelen. Mengelberg was er overigens zelf niet – die was op dat moment in Frankfurt.

De concerten, op 28 februari in Den Haag en op zondagmiddag 1 maart in Het Concertgebouw, waren een triomf. Toen de componist de lange trap van de Grote Zaal afdaalde, stond een dag later in de NRC te lezen, ‘rezen orkest en publiek als één man op en brachten den om zijn kunst hier reeds lang gewaardeerde eene ovatie, gelijk wij ons in deze zaal niet herinneren. Noch Mahler, noch Strauss, noch eenige andere beroemde persoonlijkheden is eene dergelijke triomf bij hun entrée in deze zaal deelachtig geworden. Minuten lang hield deze ovatie aan.’

Debussy leidde Marche écossaise sur un thème populaire, twee Nocturnes en de Prélude. Hij was geen echte dirigent, maar Doret had het orkest goed voorbereid. ‘Het was één en al klankenweelde, in fantastischen vorm, als het ware losweg neergeworpen, eene combinatie echter, van welke een verzengende gloed uitgaat en die u voortdurend boeit en prikkelt’, aldus de NRC. ‘… al moge worden tegengeworpen, dat deze toondichter geene buitengewone hoedanigheden als dirigent aan den dag legt, het bleef nochtans iets heel bijzonders om zijne composities onder zijn eigen leiding te kunnen hooren.’ Dat gold ook voor de pianostukken die hij na afloop speelde. Op een Duitse Bechstein-vleugel nog wel.

Componist en Matthijs Vermeulen hoorde Debussy’s gereserveerde verschijning terug in zijn spel: ‘Zoo speelde hij ook aan den vleugel zijne Danseuses de Delphes, La Fille aux cheveux de lin en La Puerta del vino: impassiebel, doch rijk aan inwendigen gloed. Zoo dirigeerde hij, simpel, doch duidelijk en af in de gevoeligste nuances, zijnen twee Nocturnes (Fêtes klonk onvergelijkelijk!), het Prélude à l’après-midi d’un Faune en eene zeer origineele Marche écossaise. Debussy heeft inderdaad ‘het pleit gewonnen’. Wij zelf hebben nooit zulke hevige indrukken gekregen van zijne kunst als heden. Onvergetelijk!’

Na afloop verzamelden zich drommen rond de artiestenuitgang aan de J.W. Brouwersstraat om de grote meester eer te betonen. Debussy was vereerd, maar leek ook wat verveeld. Hij had duidelijk heimwee en gaf dat ook meermaals te kennen. Hij telegrafeerde zijn vrouw: ‘concert ging goed. morgen om 5.15 ben ik terug’. Toch liet hij zich uitgebreid fêteren bij bestuursvoorzitter Richard van Rees. Diep in de nacht rookte Debussy nog een forse sigaar, alvorens op een vroege trein naar Parijs te stappen.

Debussy, die al vijf jaar eist dat hij aan darmkanker leed, kwam nooit meer terug. De Eerste Wereldoorlog barstte enkele maanden later los en de componist stierf in 1918 totaal berooid tijdens het laatste Duitse offensief, terwijl Parijs met langeafstandsgeschut werd gebombardeerd.

Debussy’s composities zijn altijd een heel belangrijk bestanddeel gebleven van het Concertgebouworkest-repertoire. Zo heeft de Prélude à l’après-midi d’un faune tot nu toe al 262 keer geklonken, La mer zelfs bijna 300 keer.