Tussen Richard Strauss en het Concertgebouworkest bestaat een lange, hechte relatie. Zijn vele werken – symfonische gedichten, liederen, opera’s – stonden talloze malen op het programma, en de Duitser stond zelf maar liefst 41 keer als dirigent voor het orkest.

Virtuoos orkestrator

Richard Strauss brak eind negentiende eeuw door met virtuoos georkestreerde symfonische gedichten. Daarmee bevond hij zich aanvankelijk in het progressieve kamp van nieuwlichters als Wagner en Liszt. Strauss’ muziek was avontuurlijk, kleurrijk, vaak controversieel. Ze kon alles uitdrukken – van volksverhalen tot filosofische traktaten, van een bergwandeling tot een echtelijke ruzie. Zelf beweerde hij eens dat hij nog een glas bier kon componeren – je zou zelfs kunnen horen van welk merk.

Eigentijds

Strauss’ ambitieuze symfonische gedichten werden toentertijd als moeilijk, zwaar en modern beschouwd. Dat we er inmiddels al vele jaren met veel plezier naar luisteren hebben we grotendeels te danken aan dirigenten als Willem Kes en Willem Mengelberg, de eerste chef-dirigenten van het Concertgebouworkest, die altijd volhardden in hun artistieke koers. Zo waarderen we tegenwoordig ook de muziek van de ooit verguisde Gustav Mahler en Anton Bruckner. Het illustreert het belang van het blijven spelen van eigentijdse muziek, desnoods tegen de stroom in. Zoals toekomstig chef-dirigent Klaus Mäkelä zegt: ‘Dat is óók een belangrijke traditie van het Concertgebouworkest: het spelen van de meesterwerken van morgen.’

De eerste stappen

Al tijdens een van de eerste concerten van het Concertgebouworkest, op 22 november 1888, zette chef-dirigent Willem Kes het Hoornconcert van de nog jonge Strauss op de lessenaar. In hetzelfde jaar voltooide deze zijn opzienbarende symfonische gedicht Don Juan, dat zijn reputatie vestigde. Kes dirigeerde Don Juan vanaf 1891 dertien maal, de laatste keer nog in 1895, het jaar dat Willem Mengelberg hem opvolgde. Die bleek een nóg enthousiaster pleitbezorger, de band met Strauss intensiveerde.

Mengelberg – bij zijn aantreden nog maar 24 jaar oud! – was een perfectionist met ambities. Hij kneedde het Amsterdamse orkest in korte tijd tot een internationaal top-ensemble. Met zijn beruchte strenge disciplinaire maatregelen, maar ook door nauwe banden te onderhouden met componisten van naam, ook als die bij het publiek nog weinig geliefd waren, zoals Gustav Mahler – en Richard Strauss.

strauss_richard_sjabloon3

Strauss dirigeert het orkest

In september 1897 was Mengelberg ziek en moest het bestuur snel op zoek naar een vervanger. Men zette hoog in: zowel Arthur Nikisch als Richard Strauss werden gevraagd. Beet: Strauss kwam naar de Van Baerlestraat en dirigeerde op 7 oktober 1897 het Concertgebouworkest in de Nederlandse première van zijn Tod und Verklärung.

Het symfonische gedicht over de dood van een kunstenaar, geïnspireerd door filosofische teksten van Friedrich Nietzsche, viel de Amsterdammers zwaar op de maag. Maar Mengelberg wist wat goed voor ze was. Hij zou het nog heel vaak op de lessenaars zetten. Strauss’ naam werd vereeuwigd op een van de cartouches die de Grote Zaal sieren (ten koste van Charles Gounod, die later overigens zijn plek in de eregalerij terugkreeg).

De bezegeling: Ein Heldenleben

Strauss op zijn beurt was onder de indruk van het nog jonge Concertgebouworkest. ‘Het orkest is werkelijk schitterend, vol jeugdige frisheid en bezieling, en voortreffelijk voorbereid zodat het een waar genoegen was het te dirigeren’, schreef hij aan zijn vrouw, sopraan Pauline de Ahna.

Het jaar daarop kwam Strauss terug, nu met zowel Tod und Verklärung als zijn recente Also sprach Zarathustra. En opnieuw was hij in zijn nopjes met het orkest en de grondige voorbereiding door Mengelberg. Zozeer zelfs, dat hij zijn volgende grote symfonische gedicht, Ein Heldenleben, opdroeg ‘aan Willem Mengelberg en zijn Concertgebouworkest’. Op 26 oktober 1899, enkele maanden na de première in Frankfurt, klonk het groots opgezette werk (met bijvoorbeeld acht hoorns en vijf trompetten) in Het Concertgebouw.

Kritiek en gewenning

Het was een sensatie, maar niet alleen in positieve zin. Een storm van kritiek barstte los. Hoe durfde deze blaaskaak zichzelf als de grote held te portretteren in een orkestwerk van wagneriaanse proporties? En dan nog wel in Es groot, de heroïsche toonsoort van Beethovens Derde symfonie ‘Eroica’. Ein Heldenleben werd door critici weggezet als een pompeuze uitwas van het Wilhelminische tijdperk in Duitsland (waar keizer Wilhelm II alleenheerser was sinds hij in 1890 Bismarck de laan uit had gestuurd).

Gaandeweg leerde het publiek dat zelfverheerlijking slechts één aspect van Ein Heldenleben is. Ook ironie en zelfspot schuilen in de muziek. Strauss neemt de luisteraar mee op een boeiende reis die van de ene spectaculair georkestreerde situatie naar de volgende voert. Aan het eind klinkt een tot tranen toe roerend duet tussen de solohoorn (de componist) en de soloviool (zijn vrouw).

Intensivering en omarming

Onverminderd zette Mengelberg zijn Strauss-offensief voort. Precies een maand na de première van Ein Heldenleben werd Till Eulenspiegels lustige Streiche aan het repertoire van het Concertgebouworkest toegevoegd. Het orkest bleef ook Strauss als dirigent terugvragen. In 1903 dirigeerde Strauss zelfs drie programma’s met uitsluitend eigen werk, waarmee het orkest vervolgens onder leiding van de componist en Mengelberg diverse malen optrad tijdens een Richard Strauss-­festival in Londen. Geleidelijk werd Strauss’ muziek door het publiek omarmd. Ein Heldenleben groeide uit tot een kroonjuweel van het Concertgebouworkest.

Romanticus

Ondertussen stortte Strauss zich met minstens evenveel succes – en zo nu en dan een schandaal – op de opera. De laatste keer dat Strauss het orkest dirigeerde, was in 1934. Op 29 november en 1 december leidde hij zijn opera Arabella, met twaalf solisten en koor, en op zondagmiddag 2 december nog eens een ‘Richard Strauss-feest’ met het symfonische gedicht Also sprach Zarathustra, diverse liederen en delen uit zijn vroege opera Salome.

Met al te modernistische modes ging Strauss nooit mee, en gedurende de twintigste eeuw werd hij dan ook steeds meer gezien als een reliek uit het verleden. Dat hij zich niet verzette tegen het naziregime hielp niet mee. Na de oorlog keek hij in zijn muziek expliciet terug naar de negentiende-eeuwse Romantiek. Van voorhoede naar achterhoede. Hij overleed in 1948, maar zijn muziek – soms vernieuwend, soms ouderwets, maar altijd meesterlijk geschreven en nooit saai – staat nog onverminderd vaak op de lessenaars bij het Concertgebouworkest.

Richard Strauss dirigeert een repetitie van zijn opera Arabella in de Stadsschouwburg Amsterdam, 1934
Richard Strauss dirigeert een repetitie van zijn opera Arabella in de Stadsschouwburg Amsterdam, 1934