The Concertgebouw Orchestra of Amsterdam is globally celebrated for its Mahler interpretations, a tradition that began in 1903 when Mahler himself came to Amsterdam to conduct his own work, notably the monumental Symphony No. 3 for orchestra, women’s choir, children’s choir, and mezzo-soprano.
This initial visit marked the beginning of a deep collaboration between Mahler and the Concertgebouw Orchestra and a unique, enduring tradition. This was largely the achievement of Willem Mengelberg, the orchestra’s chief conductor from 1895. Mengelberg, even in his youth, had a sharp nose for interesting contemporary composers. With tireless missionary zeal, he championed Mahler’s works – initially unknown and not very popular – to the Amsterdam public, and he succeeded. Subsequent chief conductors, including Eduard van Beinum, Bernard Haitink, and Riccardo Chailly, have each added inspiring new chapters to this legacy. Future chief conductor Klaus Mäkelä is ready to seamlessly adopt the Concertgebouw Orchestra’s rich Mahler tradition.
Gustav Mahler (1860-1911), van Joodse afkomst, werd geboren en groeide op in Bohemen (nu Tsjechië). Als componist was hij te vooruitstrevend voor het grote publiek; hij was vooral bekend als dirigent. Na een betrekking in Hamburg werd hij in 1897 artistiek leider van de Hofoper in Wenen. Vanwege het antisemitistische klimaat moest Mahler zich eerst bekeren tot het katholicisme. Later moest hij – opnieuw vanwege het antisemitisme – uitwijken naar Amerika, waar hij chef-dirigent werd van de New York Philharmonic.
Met zijn grote symfonieën en zijn orkestliederen stond Mahler aan het eind van de Romantiek en aan het begin van het twintigste-eeuwse modernisme. Niemand kon diepzinnige filosofische vragen en grondig zelfonderzoek – het was de begintijd van de psychoanalyse – zo overtuigend in klinkende muziek omzetten. Heel consequent baande hij zijn een eigen weg.
In de tweede helft van de negentiende eeuw kon je als symfonicus twee kanten op: of je koos voor de ‘absolute muziek’ en de klassieke vormentaal van Beethoven, Brahms en Bruckner, of je volgde de nieuwe weg van Liszt, Wagner en Richard Strauss, waarbij de muzikale vorm werd gedicteerd door een literair of filosofisch ‘programma’. Mahler deed geen van beide – of allebei. Zijn Eerste symfonie bestaat uit de klassieke vier delen, maar zit boordevol citaten en buitenmuzikale verwijzingen, bijvoorbeeld naar de roman Titan van Jean Paul. Mahlers unieke transparante orkestratie is hier al uitgekristalliseerd.
Beroemd is Mahlers uitspraak dat een symfonie de hele wereld moet omvatten. De existentialistische Tweede symfonie duurt niet voor niets anderhalf uur. Het laatste deel is een orkestlied – het integreren van liederen in symfonieën was karakteristiek voor Mahler. In de zesdelige Derde symfonie voor orkest, solo-alt, vrouwenkoor en kinderkoor zijn de klassieke vormen nauwelijks meer te herkennen. Het was die symfonie die in 1902 bij een uitvoering in Krefeld de aandacht trok van Willem Mengelberg, eerste dirigent van het Concertgebouworkest.
Mengelberg raakte direct onder de indruk van de fascinerende macht die van de componist/dirigent uitging: ‘In zijn vertolking, in zijn technische behandeling van het orkest, in zijn manier van fraseren en opbouwen, vond ik datgene wat mij – jong dirigent – als ideaal voor ogen zweefde. Toen ik dan ook (…) persoonlijk met hem kennismaakte, was ik diep door zijn muziek ontroerd.’
Mahlers composities waren voor de meeste muziekliefhebbers te lang en te complex. Maar Willem Mengelberg was vastbesloten het Amsterdamse publiek muzikaal te verheffen. Hij wist Mahler zo ver te krijgen dat die in 1903 zelf zijn Derde symfonie kwam dirigeren in Amsterdam. Vanwege de complexiteit van dat werk en de reputatie van Mahler als driftkikker, bereidde Mengelberg het orkest zeer goed voor. Mahler was in zijn nopjes, de repetities onder zijn leiding gingen gesmeerd. ‘De generale gisteren was prachtig’, schreef hij aan zijn vrouw Alma. ‘Tweehonderd schooljongens onder leiding van hun onderwijzers (zes stuks) brulden het bim-bam en er was een schitterend vrouwenkoor met honderdvijftig stemmen! Orkest prachtig! Veel beter dan in Krefeld. De violen net zo mooi als in Wenen.’
De reacties waren gemengd. Maar Mahler was vooral blij verrast met de avontuurlijke luisterhouding van het publiek. Aan Alma schreef hij een dag later: ‘Ik kom nog even terug op de avond van gisteren. Het was heerlijk. Eerst waren de mensen wat onwennig, maar na elk deel werden ze warmer en toen de altsolo begon gingen ze langzaam maar zeker helemaal overstag. Na het slotakkoord een gejubel dat iets heel imponerends had. Iedereen heeft me verteld dat er sinds mensenheugenis niet zo’n succes was.’
Mahler kwam opnieuw in 1904, 1906 en 1909. Helaas overleed hij in 1911 aan zijn al lang opspelende hartkwaal, anders was hij vast nog veel vaker naar Amsterdam gekomen. Op 9 maart 1912 speelde het Concertgebouworkest de Nederlandse première van de gigantische Achtste symfonie, terwijl op hetzelfde moment door de Nederlandse consul in Wenen een krans werd gelegd op Mahlers graf, 'ten teken van de liefde, verering en dankbaarheid van zijn Amsterdamse vrienden'.
In 1920 organiseerde artistiek directeur Rudolf Mengelberg een Mahler-feest ter gelegenheid van het 25-jarig dirigeerjubileum van zijn neef Willem. Enkele jaren later kreeg Willem Mengelberg toestemming van weduwe Alma om twee delen van de onvoltooide Tiende symfonie te orkestreren en uit te voeren.
In de Tweede Werldoorlog was Mahlers muziek door het verbod van de bezetters op muziek van Joodse componisten niet in het openbaar te horen. Ondanks protesten van de musici, het publiek en Mengelberg zelf.
Na de oorlog kreeg Mengelberg vanwege zijn dubieuze houding ten opzichte van de bezetter een dirigeerverbod opgelegd. Maar Mahlers werken bleven repertoire houden en werden steeds meer favoriet bij het Nederlandse publiek. De opnamen van de symfonieën onder Mengelberg en Eduard van Beinum kregen een vaak legendarische status. Dat gold ook voor de Mahler-opnamen en de in vele landen uitgezonden Kerstmatinees (vanaf de jaren ‘70) onder leiding van Bernard Haitink.